Burenoverlast is aan de orde van de dag en een serieus probleem. Uit het in 2008 verschenen rapport ‘’hinder, bezorgdheid en woontevredenheid in Nederland’’ van Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) blijkt dat 14 procent van de ondervraagden last heeft van burenlawaai.[1] En uit een onderzoek van de Vereniging Eigen Huis (VEH) blijkt dat 20 procent van de ondervraagden die last hadden van burenlawaai al eens verhuist is om die reden.
Om iemand civielrechtelijk aan te spreken
wanneer burenoverlast in het geding is, is men aangewezen op art. 5:37 BW jo.
art. 6:162 BW.
De Hoge Raad heeft in het arrest Luykx/Bastiaansen
benadrukt dat het antwoord op de vraag of het veroorzaken van burenoverlast en
dus hinder onrechtmatig is, afhankelijk is van de aard, de ernst, duur en de
schade die de hinder veroorzaakt plus de verdere omstandigheden van het geval,
waaronder de plaatselijke omstandigheden.[2]
Ook is van belang of degene die zich beklaagt over hinder, zich voor of na het
ontstaan van de hinder veroorzakende activiteiten zich ter plaatse heeft gevestigd.[3]
Hij had dan namelijk bekend kunnen of zelfs moeten zijn met de hinder en kan
daarom minder snel een succes beroep doen op een actie uit onrechtmatige daad.
Er moet verder rekening worden gehouden met het gewicht van de belangen die
door de hinder veroorzakende activiteit worden gediend en de mogelijkheid om
maatregelen te nemen ter voorkoming van de hinder.[4]
Degene die hinder ondervindt mag volgens
art. 152 Rv bewijsmiddelen aanleveren in iedere vorm. Dit wordt ook wel de
vrije bewijsleer genoemd. In het onderhavige geval zou dat een geluidsopname,
videopname of een verklaringen van omwonenden kunnen zijn. Er moet niet alleen
bewezen dat er sprake is van bijvoorbeeld hinder in de vorm van harde geluiden
maar ook de intensiteit, de mate en de duur van die geluiden moet voldoende
helder worden voor de rechter. Dit zorgt ervoor dat het bewijzen van
burenlawaai niet gemakkelijk is.
Een oplossing voor de zware bewijslast zou
het invoeren van harde maximum geluidsnormen kunnen zijn. Normen als deze zijn
al geformuleerd in de Wet geluidhinder (Wgh), maar hebben slechts betrekking op
de industrie en het wegverkeer.
De voordelen van harde geluidsnormen in de
vorm van een maximum aantal decibel zijn dat het slachtoffer makkelijker kan
aantonen dat het geluid dat de overlastveroorzaker produceert onrechtmatig is.
Dit vergemakkelijkt de bewijslast. Ook kan het slachtoffer wanneer hij weet dat
het geluid niet het maximum aantal decibel overschrijdt afzien van een gang
naar de rechter en zo proceskosten besparen. Dit is uit economisch oogpunt zeer
aantrekkelijk omdat niet alleen het slachtoffer kosten bespaard maar ook de werkdruk
van de van de rechter niet onnodig toeneemt. Een ander voordeel is dat wanneer
de veroorzaker van het geluid weet hoeveel decibel hij maximaal mag produceren
alvorens de onrechtmatigheid intreedt, hij hier rekening mee kan houden en zijn
gedrag hierop aan kan passen.
De nadelen van harde geluidsnormen zijn dat
geluidsoverlast niet altijd bestaat uit hele harde geluiden maar uit
bijvoorbeeld het trillen van een wasmachine of droger. Die minder harde
geluiden kunnen desalniettemin als bijzonder hinderlijk worden ervaren. Deze geluiden
zullen niet aan de maximumnorm komen en kunnen met een stelsel dat alleen uit
gaat van maximumnormen niet tegengegaan worden. Ook spelen factoren een rol die
van invloed zijn bij de geluidgevoeligheid. Een persoon die al een slechte
relatie met zijn buren heeft kan veel minder hebben van zijn buren dan een
persoon die dagelijks bij de buren op de koffie gaat. Het verwachtingspatroon
speelt ook een rol bij het ervaren van geluid, zo vindt men het om het uur horen
luiden van de plaatselijke kerkklok of het voorbijkomen van een trein op vaste
tijden, minder hinderlijk dan geluiden die plotseling beginnen en stoppen.[5]
Het ervaren van hinderlijk geluid is dus zeer subjectief en dit maakt een
stelsel van harde normen lastig.
[1] van Poll HFPM,
Breugelmans ORP, Devilee JLA, Hinder, bezorgdheid en
woontevredenheid in Nederland, inventarisatie
verstoring 2008, p. 23
[2] HR 18 september 1998, LJN ZC2704, r.o. 3.3.1
[3] HR 18 september 1998, LJN ZC2704, r.o. 3.4.1
[4] HR 15 februari 1992, LJN ZC0150, r.o. 4.6
[5] Rein Muchall, Beoordeling van burenlawaai, 2007, p. 2

Geen opmerkingen:
Een reactie posten