zaterdag 17 augustus 2013

Burenoverlast, een serieus probleem



Burenoverlast is aan de orde van de dag en een serieus probleem. Uit het in 2008 verschenen rapport ‘’hinder, bezorgdheid en woontevredenheid in Nederland’’ van Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) blijkt dat 14 procent van de ondervraagden last heeft van burenlawaai.[1] En uit een onderzoek van de Vereniging Eigen Huis (VEH) blijkt dat 20 procent van de ondervraagden die last hadden van burenlawaai al eens verhuist is om die reden.
Om iemand civielrechtelijk aan te spreken wanneer burenoverlast in het geding is, is men aangewezen op art. 5:37 BW jo. art. 6:162 BW.

De Hoge Raad heeft in het arrest Luykx/Bastiaansen benadrukt dat het antwoord op de vraag of het veroorzaken van burenoverlast en dus hinder onrechtmatig is, afhankelijk is van de aard, de ernst, duur en de schade die de hinder veroorzaakt plus de verdere omstandigheden van het geval, waaronder de plaatselijke omstandigheden.[2] Ook is van belang of degene die zich beklaagt over hinder, zich voor of na het ontstaan van de hinder veroorzakende activiteiten zich ter plaatse heeft gevestigd.[3] Hij had dan namelijk bekend kunnen of zelfs moeten zijn met de hinder en kan daarom minder snel een succes beroep doen op een actie uit onrechtmatige daad. Er moet verder rekening worden gehouden met het gewicht van de belangen die door de hinder veroorzakende activiteit worden gediend en de mogelijkheid om maatregelen te nemen ter voorkoming van de hinder.[4]

Degene die hinder ondervindt mag volgens art. 152 Rv bewijsmiddelen aanleveren in iedere vorm. Dit wordt ook wel de vrije bewijsleer genoemd. In het onderhavige geval zou dat een geluidsopname, videopname of een verklaringen van omwonenden kunnen zijn. Er moet niet alleen bewezen dat er sprake is van bijvoorbeeld hinder in de vorm van harde geluiden maar ook de intensiteit, de mate en de duur van die geluiden moet voldoende helder worden voor de rechter. Dit zorgt ervoor dat het bewijzen van burenlawaai niet gemakkelijk is.
Een oplossing voor de zware bewijslast zou het invoeren van harde maximum geluidsnormen kunnen zijn. Normen als deze zijn al geformuleerd in de Wet geluidhinder (Wgh), maar hebben slechts betrekking op de industrie en het wegverkeer.

De voordelen van harde geluidsnormen in de vorm van een maximum aantal decibel zijn dat het slachtoffer makkelijker kan aantonen dat het geluid dat de overlastveroorzaker produceert onrechtmatig is. Dit vergemakkelijkt de bewijslast. Ook kan het slachtoffer wanneer hij weet dat het geluid niet het maximum aantal decibel overschrijdt afzien van een gang naar de rechter en zo proceskosten besparen. Dit is uit economisch oogpunt zeer aantrekkelijk omdat niet alleen het slachtoffer kosten bespaard maar ook de werkdruk van de van de rechter niet onnodig toeneemt. Een ander voordeel is dat wanneer de veroorzaker van het geluid weet hoeveel decibel hij maximaal mag produceren alvorens de onrechtmatigheid intreedt, hij hier rekening mee kan houden en zijn gedrag hierop aan kan passen.

De nadelen van harde geluidsnormen zijn dat geluidsoverlast niet altijd bestaat uit hele harde geluiden maar uit bijvoorbeeld het trillen van een wasmachine of droger. Die minder harde geluiden kunnen desalniettemin als bijzonder hinderlijk worden ervaren. Deze geluiden zullen niet aan de maximumnorm komen en kunnen met een stelsel dat alleen uit gaat van maximumnormen niet tegengegaan worden. Ook spelen factoren een rol die van invloed zijn bij de geluidgevoeligheid. Een persoon die al een slechte relatie met zijn buren heeft kan veel minder hebben van zijn buren dan een persoon die dagelijks bij de buren op de koffie gaat. Het verwachtingspatroon speelt ook een rol bij het ervaren van geluid, zo vindt men het om het uur horen luiden van de plaatselijke kerkklok of het voorbijkomen van een trein op vaste tijden, minder hinderlijk dan geluiden die plotseling beginnen en stoppen.[5] Het ervaren van hinderlijk geluid is dus zeer subjectief en dit maakt een stelsel van harde normen lastig.


[1] van Poll HFPM, Breugelmans ORP, Devilee JLA, Hinder, bezorgdheid en woontevredenheid in Nederland, inventarisatie verstoring 2008, p. 23
[2] HR 18 september 1998, LJN ZC2704, r.o. 3.3.1
[3] HR 18 september 1998, LJN ZC2704, r.o. 3.4.1
[4] HR 15 februari 1992, LJN ZC0150, r.o. 4.6
[5] Rein Muchall, Beoordeling van burenlawaai, 2007, p. 2

Geen opmerkingen:

Een reactie posten